 | Orde | : | Pleviervogels (Charadriiformes) |  | Familie | : | Sterns (Sternidae) |  | Lengte | : | 35 tot 42 cm |  | Geluid | : | |  | Biotoop | : | |  | Periode | : | |  | Aantal broedparen | : | Geen |  | Bijzonderheden | : | De lachstern staat op de rode lijst. | |
|
Kenmerken | Het verenkleed is wit met een grijze rug |  |
Het bovenste gedeelte van de kop is in het zomerkleed zwart |  |
De snavel is geheel zwart |  |
De poten zijn zwart van kleur |  |
In het winterkleed bevindt zich een lange, donkere vlek achter het oog |
| | |  |
Omschrijving
Door de bredere vleugels is de lachstern in de vlucht redelijk goed te onderscheiden van andere sterns. Op de grond is de vogel, vooral in het zomerkleed, te verwarren met bijvoorbeeld de grote stern. De lachstern heeft echter een dikkere snavel, langere poten en bovendien ontbreekt de gele snavelpunt. De lachstern heeft de naam te danken aan het lachende geluid dat te horen is als de vogel verstoord wordt.
De lachstern is in Nederland een voormalige broedvogel die tegenwoordig in Europa alleen nog broedt in het Middellandse-Zeegebied en in kleine aantallen langs de kust van Denemarken en Duitsland. De achteruitgang is vooral te wijten aan het verdwijnen van geschikte broedgebieden met in de omgeving voldoende voedsel voor de vogels.
|