| |
 | Orde | : | Uilen (Strigiformes) |  | Familie | : | Kerkuilen (Tytonidae) |  | Lengte | : | 33 tot 39 cm |  | Geluid | : | |  | Spanwijdte | : | 80 tot 95 cm |  | Biotoop | : | |  | Periode | : | |  | Aantal broedparen | : | Ongeveer 2.000 |  | Toename of afname | : | Lichte toename |
|
Kenmerken | Het gezicht is wit met een donkere, hartvormige rand |  |
De bovenzijde is geelbruin en grijs gekleurd |  |
De onderzijde is wit tot geelbruin van kleur |  |
Het verenkleed is bedekt met kleine lichte en donkere stipjes |  |
De ogen zijn groot en donker en bevinden zich aan de voorkant van de kop |  |
De poten zijn lang |
| | |  |
Omschrijving
Kerkuilen zijn eenvoudig te herkennen aan de hartvormige sluier, een kring van witte veertjes in het gezicht die allen naar buiten wijzen. De uiteinden van deze veertjes zijn donker zodat er een donkere rand ontstaat.
Muizen vormen het belangrijkste voedsel van kerkuilen en de soort is dan ook sterk afhankelijk van het aantal muizen. In jaren met veel muizen leggen kerkuilen meer eieren dan gewoonlijk. Soms komen ze dan zelfs toe aan een tweede broedsel. In strenge winters als er weinig muizen zijn, overlijden veel kerkuilen en zwerven de vogels over grote gebieden om toch voldoende voedsel te kunnen vinden. Het nest bevindt zich bij voorkeur in een onbewoond en voor de vogel toegankelijk gebouw zoals een schuur of een ruïne.
|