 | Orde | : | Kraanvogels (Gruiformes) |  | Familie | : | Trappen (Otididae) |  | Lengte | : | 40 tot 45 cm |  | Geluid | : | |  | Biotoop | : | |  | Periode | : | |  | Aantal broedparen | : | Geen | |
|
Kenmerken | Het verenkleed is bruin met een fijne donkere tekening |  |
De onderzijde is vaalwit van kleur |  |
Het mannetje heeft in het zomerkleed een opvallende zwart-witte halstekening |  |
De poten zijn lang en krachtig |
| | |  |
Omschrijving
In het zomerkleed heeft het mannetje van de kleine trap een opvallende halstekening. Op een zwarte ondergrond bevinden zich twee witte dwarsbanden, waarvan de bovenste schuin loopt, zodat bij het vooraanzicht een V-vorm op de hals ontstaat. In het winterkleed lijkt het mannetje op het vrouwtje, maar heeft dan een beter zichtbare rugtekening.
Net als andere trappen is ook de kleine trap een loopvogel, die weliswaar goed kan vliegen, maar gewoonlijk toch lopend vlucht. In Europa is de vogel in veel gebieden verdwenen, met name door de intensivering van de landbouw. De kleine trap komt alleen nog als zeldzame dwaalgast in Nederland voor, waarbij de schuwe vogel zich bovendien slechts zelden laat zien.
|